terug naar: inzendingen

     
 

't Boemekot

DOOR KEVIN DE MUNTER
foto's: Kevin De Munter
 

 
 

Braakliggend terrein, vervaarlijke kuilen en een poort die nog niet afgebroken kan worden omwille van een grote elektriciteitscabine die erachter ligt. Dat is alles wat er overgebleven is van het munitiebedrijf  PRB – Metallurgia aan de Hanswijkvaart in Mechelen. ‘t Boemekot, zoals het bedrijf beter bekend is in de volksmond, was echter niet de tikkende tijdbom waarvoor velen ze hielden. Al dachten de Mechelaars daar zo’n goede 41 jaar geleden wellicht wel even anders over.
 

 
 

Maandag 24 oktober 1966. Even na 13u weerklonk een hevige knal boven Mechelen. De bevolking werd er in het algemeen niet erg door opgeschrikt, want de meesten gingen ervan uit dat het andermaal om een supersonische ‘bang’ ging, veroorzaakt door een straaljager die door de geluidsmuur ging.
Pas toen uit alle richtingen ambulances, brandweer- en politiewagens met gillende sirenes door de stad raasden, werd duidelijk dat er iets zeer ergs aan de hand was. In de munitiefabriek PRB (Poudreries Réunis de Belgique nvdr.) - Metallurgia aan de Hanswijkvaart had zich een onvoorstelbaar hevige ontploffing voorgedaan. 

De explosie deed het grootste gedeelte van de fabrieksruimte instorten terwijl een hevige brand  ontstond. In de fabriek hadden zuurstofflessen, olievaten en bussen met verfstoffen en andere scheikundige producten vuur gevat die huizenhoge steekvlammen deden oplaaien. Door de luchtverplaatsing die de ontploffing met zich had meebracht werden verscheidene huizen in de buurt ernstig beschadigd. Rondvliegende stukken steen, metaal en glas richtten eveneens een ware ravage aan. Auto’s werden tot schroot herleid, elektriciteitsdraden afgerukt.
 

 
 

Edward Walravens (77) is oud-werknemer en mede-oprichter van het bedrijf. Het was ook in zijn atelier dat de ontploffing zich voordeed, maar op het bewuste moment was hij niet aanwezig. ‘Ik had mijn middagpauze wat later genomen en het was dus louter toevallig dat ik nog niet opnieuw aan het werk was. Op het moment van de knal wist niemand echt wat er gebeurde. Ik ben naar buiten gegaan en toen ik zag wat er aan de hand was heb ik hulp geboden waar het kon.’ Er is nooit sprake geweest van echte paniek volgens Walravens maar de chaos was wel groot. ‘De hulpverlening werd gestoord door  ramptoeristen en journalisten die overal tussen liepen en foto’s probeerden te maken van slachtoffers terwijl de priester hen kwam zegenen’ gaat hij verder. ‘Dat is onaanvaardbaar en dat heb ik hen op dat moment ook duidelijk gemaakt.’

 
 

Op het ogenblik van de ontploffing waren er ongeveer driehonderd werknemers in de fabriek aanwezig.Tientallen  van hen werden getroffen door rondvliegende glasscherven. In totaal werden een tachtigtal arbeiders die in de fabriekshal aanwezig waren zwaar gewond, met hallucinante taferelen tot gevolg. Arbeiders met brandende kledij die tussen het puin lagen, anderen die nog in staat waren om op eigen kracht te vluchten, strompelden verdwaasd naar de verpleeginrichting van de fabriek. Uiteindelijk zouden vier arbeiders en één voorbijganger, die bedolven werd door een instortende muur, het leven laten.

 
 


Lucien Otto (77), ook oud-werknemer en een mede-oprichter, was thuis aan het eten op het moment dat de boel ontplofte. ‘Toen ik aankwam zag ik bedienden buitenkomen waarvan het lichaam helemaal onder het glas zat.’ Eén van de dodelijke slachtoffers, de Marokkaan Kassem Abri, werd door Lucien Otto, bijgestaan bij zijn repatriëring. ‘Die man had hier geen familie en daarom heb ik zijn kist naar de luchthaven van Zaventem begeleid, dat is het minste wat nog voor hem gedaan kon worden.’

“’t Boemekot”

 
 

Edward Walravens en Lucien Otto werden in 1953 vanuit het moederbedrijf  Metalurgia in Burcht bij Antwerpen overgeplaatst naar Metallurgia in Mechelen. Walravens werkte onder andere als werkplaatsoverste. Hij stond in voor de goede gang van zaken, de bestellingen van gereedschappen en de taakverdeling. Otto werd hoofd van de industrialisatiedienst. Zijn taak bestond eruit om te bestuderen of er materiaal beschikbaar was om de bestellingen uit te voeren en zo ja, op welke manier ze dan ook uitgevoerd zouden worden. Beide heren gingen naar Mechelen om er de productie van ondermeer de koperen obussen in handen te nemen die later in Balen gevuld zouden worden met buskruit. Maar waaraan was de ontploffing dan te wijten als er in Mechelen geen buskruit aanwezig was?

 ‘Dat was een samenloop van omstandigheden’, verklaart Otto. ‘De zoutbadovens die gebruikt werden voor de thermische behandeling van de metalen zijn vergelijkbaar met een frietketel. De verhitte onderdelen werden in de zouten ondergedompeld zodat ze helemaal in contact zouden komen met de warmte. Daarna werden ze gedrenkt in olie of water om hen af te schrikken. Die zoutbaden stonden rond één centraal punt. We noemden die opstelling, de Carroussel. In het midden stond een soort octopus met verschillende mechanische armen die de producten van bad naar bad bracht om ze te behandelen. Zo was er een laadstation, een verwarmingsstation en een afschrikstation. De temperatuur was ingesteld, maar de meetstok die in het zout hing om te controleren of er al dan niet genoeg warmte was is daar op een of andere manier naast gevallen. Hierdoor vroeg de ketel alsmaar meer warmte en raakte hij oververhit. De gevolgen zijn gekend.’

 Net als Walravens heeft ook Otto enorm veel geluk gehad dat hij op het moment van de ontploffing niet aan het werk was. ‘Mijn bureau gaf uit op het atelier en ik had er dus ook een heel goed zicht op van waar ik zat. Uit onderzoek is gebleken dat ik het waarschijnlijk niet had overleefd indien ik op dat moment aanwezig was geweest. De aluminium archiefkasten die zich achter mijn stoel bevonden waren namelijk doorboord met glasscherven.’

Na de ontploffing kreeg de fabriek de naam ‘t Boemekot mee, een naam waar Otto en Walravens zich niet mee kunnen verzoenen. ‘Dat was de meest logische link natuurlijk voor de mensen. Metalurgia was een munitiefabriek, dus had de springstof ervoor gezorgd dat alles de lucht in gegaan was. Ik wil benadrukken dat er nooit een gram springstof aanwezig is geweest. Wij maakten alleen de hulzen voor de bommen, we vulden ze niet’, verzekert Walravens. Dit alles werd in de hand gewerkt door de media die er dan ook van uit gingen dat de oorzaak bij explosieven lag. ‘Tijdens de zondagsmis uitte zelfs de priester zijn ongenoegen ten opzichte van de fabriek’, vult een verontwaardigde Otto aan. ‘Terwijl de koster die met de schaal rondging, net als zoveel andere parochianen, er zelf werkte’.

“De aluminium archiefkasten achter mijn stoel waren doorboord met glasscherven.” - Otto -

Tegen de stroom in 

De heropbouw van  de fabriek verliep bijzonder moeizaam. ‘Het is er nooit opnieuw hetzelfde geweest’, gaat Otto verder. ‘In onze piekperiode hadden we 800 werknemers in dienst, maar de problemen lieten niet zo heel lang op zich wachten.’ Die moeilijkheden ontstonden toen België niet langer wapens ging leveren aan landen waar het oorlog was. Hierdoor werd natuurlijk de bron afgesneden van een bedrijf dat opgericht was in volle Koude Oorlog. Duitsland mocht toen geen munitie maken en dus werd diegene die bestemd was voor de NATO-landen ondermeer in Mechelen gemaakt, de hulzen althans. ‘Telkens er in de loop der jaren studenten op bezoek kwamen vroeg er een of ik geen gewetensproblemen had’, vertelt Walravens. ‘Op dat moment wond ik me altijd op. Ik kan niet verantwoordelijk geacht worden voor wat ze met die bommen doen. Een autofabrikant wordt toch ook niet aansprakelijk gesteld wanneer er iemand onvoorzichtig omspringt met zijn product en een dodelijk ongeval veroorzaakt?’

‘De tegenkanting tegen munitiebedrijven in Vlaanderen groeide gestaag en ging uit van de politiek’, legt Walravens verder uit. ‘Dergelijke bedrijven in Wallonië hebben ze met rust gelaten, maar in Vlaaderen kon het natuurlijk niet meer.’ In de jaren ’70 werd nog wel een poging gedaan om het bedrijf nieuw leven in te blazen door het deels ook te gebruiken voor burgerlijke fabricaties en als smederij. Zo werden er de onderdelen gemaakt voor de motorfabrikanten Ford en Caterpillar.

“Ik heb geen gewetensproblemen. Ik ben niet verantwoordelijk voor wat er met die bommen gebeurde.”
- Walravens -

Vijftig procent van de productie ging uit van burgerlijke fabricaties en en de andere vijftig procent van militaire. De burgerlijke fabricatie heeft goed gewerkt, maar er gebeurden veel investeringen om de fabricatie van militaire onderdelen te behouden. Zo moesten er nieuwe machines aangeschaft worden omdat ook de projectielen evolueerden. ‘Vroeger schoten  ze nog met kanonnen, terwijl het nu om lange afstandsraketten draait’, legt Walravens uit. ‘Het probleem was dat de winstmarge voor de burgerlijke fabricaties veel lager lag en het dus moeilijker werd voor het bedrijf om het hoofd boven water te houden.

Begin  jaren ’90, was het zover gekomen dat het bedrijf geen bestellingen meer kreeg en falliet ging. ‘Mijn vrouw en ik waren net terug uit vakantie toen ik een brief kreeg waarin stond dat ik niet meer moest komen werken en dat was het dan’, zegt Otto. In de loop der jaren werden de magazijnen nog vaak overgenomen door andere bedrijven, maar eind jaren ’90 bleven de gebouwen leeg staan. In 2001 bood de toenmalige eigenaar Fairfield alles te koop aan waarop de Gentse projectontwikkelaar Ignace De Paepe er als de kippen bij was om zich de site aan te schaffen. Op termijn plant hij er namelijk een gigantisch kantorendorp voor zeker tweeduizend mensen.

Voor veel mensen was de afbraak van het bedrijf in februari van dit jaar dan ook een pijnlijk moment. Lucien Otto is daarbij geen uitzondering. ‘Telkens we voorbij het terrein rijden krijg ik het moeilijk. Net als iedereen trouwens die er ooit met plezier gewerkt heeft volgens mij. Ik ben ook gaan kijken toen het tegen de vlakte werd gegooid en dat riep enorm veel emoties op. Ik heb er 40 jaar lang gewerkt, dat is een half leven. Zoiets laat je niet zomaar los.’

 
 

 

terug naar: inzendingen
 

naar boven